
Jurisprudentie
AP0262
Datum uitspraak2004-03-11
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2004/099
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2004/099
Statusgepubliceerd
Indicatie
Partner van katvanger heeft meegeprofiteerd van de inkomsten niet te goeder trouw hetgeen ertoe leidt dat haar kan worden verweten dat de vordering van de belastingdienst onbetaald is gelaten.
Uitspraak
11 maart 2004
eerste civiele kamer
rekestnummer 2004/099
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante]
en
[appellant],
beiden wonende te Zwolle,
appellanten,
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnissen van de rechtbank te Zwolle van 3 februari 2004 zijn de verzoeken van appellanten (hierna te noemen: [appellante] en [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemde vonnissen, die in fotokopie aan dit arrest zijn gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 10 februari 2004 per fax en op 11 februari 2004 per gewone post ingekomen verzoekschrift zijn [appellante] en [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen en hebben zij het hof verzocht de voormelde vonnissen te vernietigen en alsnog hun verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van de bij het verzoekschrift behorende stukken.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 maart 2004, waarbij [appellante] en [appellant] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. J.G. Teggelove, advocaat te Zwolle.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 [appellante] en [appellant] voeren een gezamenlijke huishouding en hebben samen twee kinderen. Blijkens een door [appellante] en [appellant] overgelegde schuldeninventarisatielijst bedroeg de totale schuldenlast ten tijde van het opstellen van deze lijst circa € 42.000,-. Ter zitting van het hof hebben [appellante] en [appellant] aangegeven dat deze lijst niet al hun schulden bevat en dat een aantal schulden die wel op de lijst staan vermeld reeds is voldaan. [appellante] en [appellant] konden desgevraagd niet verklaren welke schulden op de lijst ontbreken. Van de totale schuldenlast van [appellante] en [appellant] maken in ieder geval deel uit twee vorderingen van de Belastingdienst, respectievelijk ten bedrage van € 16.155,86 en € 1.165,31 en een schuld aan het CJIB ten bedrage van € 1.483,86, betreffende boetes opgelegd aan zowel [appellante] als [appellant].
3.3 Naar het oordeel van het hof is [appellant] in ieder geval ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de Belastingdienst niet te goeder trouw geweest. [appellant] heeft ter zitting van het hof erkend dat de schuld aan de Belastingdienst is ontstaan doordat hij als “katvanger” gedurende een periode tegen betaling van fl. 50,- per auto kentekens op zijn naam liet zetten. De belastingschuld bestaat dan ook met name uit niet betaalde motorrijtuigenbelasting. Desgevraagd heeft [appellant] ter zitting van het hof verklaard dat hij op een gegeven moment enkele tientallen kentekens (60 à 70) op zijn naam had staan. De meeste kentekens zijn inmiddels circa 6 maanden van zijn naam af, maar tot twee weken voor de zitting stonden er nog steeds 14 kentekens op zijn naam. Volgens [appellant] staan deze laatste 14 kentekens nu niet meer op zijn naam. De wijkagent heeft dit voor hem geregeld. Daarnaast is [appellant] niet te goeder trouw geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan het CJIB. Het bestaan van deze niet te goeder trouw ontstane schulden is voldoende grond om [appellant] niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
3.4 Weliswaar is niet gebleken dat ook er ook kentekens op naam van [appellante] hebben gestaan, maar zij heeft wel - gelet op het feit dat zij met [appellant] een gezamenlijke huishouding voert - meegeprofiteerd van door Grotello als “katvanger” ontvangen inkomsten. [appellante] kan - gelet op het voorgaande - worden verweten dat zij niet te goeder trouw de vordering van de Belastingdienst onbetaald heeft gelaten. Met betrekking tot de vordering van het CJIB is het hof van oordeel dat [appellante] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van deze schuld voor zover het boetes die aan haar zijn opgelegd betreft. Ook ten aanzien van [appellante] is het bestaan van de niet te goeder trouw ontstane en onbetaald gelaten schulden voldoende grond om haar niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
3.5 [appellante] en Grotello hebben aangevoerd dat zij sinds het najaar van 2001 worden begeleid door een maatschappelijk werkster en dat vanaf maart 1999 budgetbeheer wordt toegepast. [appellante] en [appellant] ontvangen een weekgeld van € 70,-. [appellant] heeft contact met een hulpverlener van de Sociaal Pedagogische Dienst, en wil hulp zoeken om van zijn alcoholprobleem af te komen.
3.6 Het hof is van oordeel dat de door [appellante] en [appellant] aangevoerde omstandigheden vooralsnog onvoldoende aanleiding vormen om hen ondanks het onder 3.3 en 3.4 overwogene toch tot de schuldsaneringsregeling toe te laten. Dat [appellante] en [appellant] hun leven willen beteren en op de goede weg zijn, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat zij reeds sinds 1999 budgetbeheer ontvangen en sinds langere tijd leven van een weekgeld van € 70,- per week, pleit voor hen, maar het hof acht deze ommekeer in levensstijl - afgezet tegen de aard en de recente ontstaansdatum (nog tot 2 weken voor de zitting in hoger beroep stonden er kentekens op naam van [appellant]) van de schulden - nog te vroeg om tot de conclusie te komen dat [appellante] en [appellant] tot de schuldsaneringsregeling zouden moeten worden toegelaten. Het hof heeft tevens meegewogen dat [appellant] momenteel in voorlopige hechtenis zit en dat nog niet bekend is of hem een gevangenisstraf zal worden opgelegd. Het voorgaande brengt mee dat [appellant] thans niet aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling kan voldoen.
3.7 Dat [appellante] zich in hoger beroep wel bereid heeft verklaard om te gaan werken, teneinde voor de schuldeisers zoveel mogelijk te sparen, pleit voor haar, maar - gelet op de omstandigheid dat [appellante] nog geen enkele inspanning heeft verricht om betaalde arbeid te vinden en het feit dat zij haar bereidheid te gaan werken laat afhangen van het door [appellant] ontvangen van een WAO-uitkering -, is het hof van oordeel dat [appellante] ook op dit punt nog te weinig concrete stappen heeft ondernomen om tot de schuldsaneringsregeling te kunnen worden toegelaten.
3.8 Alle feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, komt het hof tot het oordeel dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] en [appellant] moet worden afgewezen. Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank te Zwolle van 3 februari 2004.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-Van Hees, Houtman en Röben en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2004.